Nog steeds april. Geïnspireerd door een passage uit Hoofdstuk 1: Hebben en Zijn uit het boek Met anderen alleen van Stephen Batchelor, schrijf ik:
Zin: Mij moet je hebben!
Ik: Wat?
Zin: Hier ben ik!
Ik: Wat moet je?
Zin: Weten wat je moet doen!
Ik: Wat ik moet doen?
Zin: Volg mij!
Ik: Rot op
Zin: Waar ben jij eigenlijk mee bezig?
Stuk onbenul!
Ik: Laat me met rust
Zin: Ik zou het niet kunnen!
Durf je mij eens aan te kijken?
Ik: Je bent hier niet eens echt
Zin: Kijk dan, hierzo
Ik: Ja?
Zin: Zie je me?
Ik: Welja
Zin: Hier dan!
Ik: Okee
Zin: Vooruit dan!
Ik: Ja, ik ben bezig!
Zin: Voor de draad ermee!
Ik: Ik schrijf toch?
Zin: Hup!
Ik: Ik heb zin om te schrijven!
Zin: En zo is het
Het betreft onder meer deze zin: “Een mens mag dan de zoektocht naar de diepere zin van het leven als de enige waardevolle levensweg beschouwen, dat garandeert in geen geval een vrij bestaan vol innerlijke vreugde.”
Is de zoektocht naar de diepere zin van het leven de enige waardevolle levensweg? De diepere zin van het leven – wat als die er niet is? Je kan die wel bedenken en construeren en beoefenen, maar het zal altijd een specifiek perspectief vertegenwoordigen ten opzichte van het ‘zijn’. Of ga je, door te oefenen, te oefenen, meer en meer geloven in het contact dat je kan maken met alle zijn? Hoe pretentieus is dat? Of hoe precair? Betreft het een vermoeden van of een verlangen naar toegang tot het universele; toegang tot het absolute; toe-eigening van het totale? Ach, wat maakt het uit! Als er oefen-methodes zijn die helpen om voor even de oneindigheid aan te raken – waarom zou ik daar niet mee verder gaan? Het is immers een machtig mooi gevoel; jezelf ervaren als onderdeel van een absolute eenheid. Daar is kalmte, rust en een niet te beschrijven volheid.
April 2021. Welke vragen wil ik hier onderzoeken? Hier in mijzelf, hier op dit binaire papier van de laptop? Waarom mediteer ik? Wat maakt dat uit voor een ander? Wat kom ik tegen tijdens mijn meditaties? En hoe verhoudt zich dat tot onze stad, onze cultuur, onze gedeelde leefwereld? En andere vragen, zoals: Wat is stilte? Wat is de ziel? Wat is god? Hoe kunnen we over god praten in een goddeloze wereld? Waarom zouden we over god praten? Waarom zou ik over god praten? Wat heeft god te maken met het aards bestaan? Is god geen laf en onmogelijk idee, want: absoluut? Hoe kan het absolute concreet en ervaarbaar worden? Is het wenselijk om het absolute te ervaren? Waar komt de drang vandaan iets absoluuts, iets alomvattends te ervaren? Is dit een drang naar verlossing en in hoeverre is dat een doodsdrang? In hoeverre is het een wens om los te komen van ongeluk, pijn, lijden, depressieve gevoelens? Is god vooral iets voor mensen die lijden? Of voor mensen die niet weten of niet willen omgaan met pijn en lijden? Wat doet god eigenlijk in een blog over boeddhistische meditatie? In hoeverre is god aanwezig in het boeddhisme? In hoeverre is verlichting / Nibanna gelijk aan het christelijke godsbeeld?
En ook: vragen over de relatie tussen spiritualiteit en kunst. Dat roept meteen de vraag op wat spiritualiteit dan is, en hoe dat zich verhoudt tot vragen over god en meditatie, waar we overigens kort over kunnen zijn, wanneer we de woorden van Gerard Visser volgen. In zijn essay Niets Cadeau staat hij een spiritueel perspectief voor ten opzichte van de ziel, die erkent dat de ziel in essentie ondoorgrondelijk is. Een dergelijke, spirituele houding kunnen we eveneens opnemen ten overstaande van het gods-concept en stilte. Dat zijn immers begrippen die ons verstand te boven gaan – ondetermineerbare begrippen! Spiritualiteit gaat over een spirituele houding; een geestelijke (en lichamelijke) openheid en interesse in ondoorgrondelijke zaken. Het zal dus niet al te veel bevrediging opleveren wanneer ik mijn neiging om spirituele concepten uit te leggen (te verklaren) zal volgen. Als dit soort concepten per definitie niet uitgelegd kunnen worden, kan ik er alleen maar omheen cirkelen; ik kan dergelijke concepten enkel benaderen, van verschillende kanten bekijken, aanraken, opschudden, in het bijzonder door poëtische uitdrukkingen (muzikale taal en beeldspraak) om iets van het gevoel voor dit soort concepten over te dragen. Als dergelijke concepten ondoorgrondelijk zijn, wil dat nog niet zeggen dat ze niet doorvoeld kunnen worden, dat is: op een belichaamde, intuïtieve, affectieve manier worden begrepen.
Maart 2021. Op donderdagavond – vaste prik – hij zit om 8 uur klaar. Klaar voor een potje meditatie met z’n online kameraden. Ieders in eigen kamer; ieders in eigen geest. Hij is net op tijd ingelogd want hij heeft zich niet gehaast. Wanneer hij thuiskomt schrikt hij van de tijd en zet de computer klaar met zijn jas nog aan. Het is weer kijken als vanouds. Kijken, kijken en opnieuw: kijken. Hij kijkt hoe hij luistert. Hij kijkt naar de lucht, die langs zijn neusvleugels naar binnen waait. En opnieuw naar de lucht die in en uit zijn buik stroomt, en naar de witte waas die dichter voor z’n ogen lijkt te schijnen.
Het lijkt alsof hij naar achteren kijkt; achter de ogen naar binnen kijken. En daar ziet hij een grote witte vlakte. Een tintelend veld van springende en rondzingende diertjes die zijn lichaam bewonen; zijn lichaam zijn. Er krioelen beestjes in zijn kaken, er rollen beestjes in zijn buik.
Er is hier weinig op te merken, behalve beestjes. En de namen die door hem heen schieten. Namen van het voedsel, de slaapplekken, van paren en verzamelen. Wanneer de storm van namen liggen gaat, de verlangens langzaam verzachten en de angsten zachtjes verstillen, ontstaat een ritme en ruimte om langer stil te staan. Bij éen diertje.
De walvis, bijvoorbeeld. Hoe groot een walvis en hoe ruw zijn buik en noest zijn pels en zwaar in het water hij voortgaat door éen keer met zijn vin te flapperen en nóg een keer waardoor hij als een reus door het water deint.
Of de mens, bijvoorbeeld. In zijn persoon gekooid, in dit lijf getooid, in deze geest verstrooid. Uit hoeveel stukken tracht hij zich bijeen te rapen? Hoe zorgvuldig snakt hij naar zichzelf? Zichzelf als heel te voelen, als éen stuk leven; zacht en vredig in deze kamer. Terwijl de wereld aan hem voorbij raast en hij zich terugtrekt in zichzelf om voor even voor eeuwig op te gaan, nee, af te dalen in een diepere, tragere, vollere laag van zien en zijn – zo ziet hij smachtend, kalm de uil.